Een stukje geschiedenis
Vanwaar die naam de Blauwe Hond?
Op nieuwjaarsdag 1882 werden de afgewerkte Zuiderdokken aan de Vlaamse en Waalse kaai plechtig aan de stad overgedragen. Mosselschuiten legden aan. Tegenover de Scheldestraat aan de kaai kwam een bootverbinding met het pays de Waes. De paardentram reed door de Scheldestraat. Inderdaad de eeuwwisseling! Het Zuid gonsde van activiteit!
In 1883 startte de heer Odeurs, als zoon van een liberale (een ‘blauwe’) schepen van de stad, een ijzerwinkel in de Riemstraat nr. 49. Hij verkocht scheepsgerief, pek en teer, verf en vernissen, zelfs soldeersel voor het herstellen van pannen, vorken en messen… en tapte wittekens van het vat! Het was toen gebruikelijk een dierennaam als firmanaam te nemen. Denk maar aan de Zwarte Kat, de Rode Pelikaan, … In dit rijtje past ook de Blauwe Hond.
In 1919 werd de zaak overgelaten aan de heer Meeusen die er tevens een stouwerssmederij inrichtte. In 1922 nam Corneel Van Riet de zaak over. Hij werd in 1954 opgevolgd door zijn zoon Herman Van Riet. Sinds 1983 staat de huidige generatie paraat met Luc Van Riet, wiens zonen en dochters ook al hun eerste stappen in de Blauwe Hond hebben gezet.
En activiteit is er!
Beknopte historie door Herman Van Riet
U zal zich afvragen vanwaar die ‘de Blauwe Hond’ op het Antwerpse Zuid. Daarom deze beknopte historie.
Antwerpen moge zijn naam te danken hebben aan de in de Schelde uitstekende landrug: de ‘anwerp’ of aangeworpen grond aan het Steen. De oudste havens lagen ter hoogte van wat wij vandaag het Zuid noemen.
Naar een idee van Kardinaal Granvelle en op bevel van de Hertog van Alva, bouwde de Italiaanse vestingexpert Francesco Paccioto Da Urbino en daarna Bartolomeo Campi het zuidkasteel rond 1567, een voor die tijd onneembare vijfhoek rond de St.-Michielsabdij. Aan stadszijde bleef een open onbebouwd terrein liggen, ter hoogte van de huidige Willem Lepelstraat en Rochusstraat, dat als oefen- en schietterrein voor het garnizoen dienst deed. In 1577 ontruimden de troepen van Philip II de citadel. De Antwerpenaren kwamen in opstand tegen de Spaanse dwingelandij, het zuidkasteel was half gesloopt en Alexander Farnese bouwde het weer op in 1585.
In de eerste helft van de 18de eeuw werden de oorspronkelijke vijf bastions en de twee halve manen vergroot en aangepast aan de gewijzigde militaire normen. Na 1815 werd het verdedigingssysteem vervolledigd door de oprichting vóór de citadel, naar het zuiden toe, van de schansen van St.-Laureis en het Kiel.
In 1803 bouwde Napoleon de scheepswerven en zijn invasieschool voor Engeland op het puin van de St.-Michielsabdij. De gespaarde abdijgebouwen werden in 1824 door Willem I ingericht als stapelplaats, gevangenis en arsenaal. De muur tussen de oorspronkelijke vestigingsplaats (tot 1982) van ‘de Blauwe Hond’ in de Riemstraat 49 en zijn gebuur, Mr. A. Liessens ‑ 80 cm dik en afgedekt met arduinen dekstenen van 1,40 m ‑ is een buitenmuur van dit arsenaal.
Op 26 oktober 1830 maakten de Belgische opstandelingen zich meester van Antwerpen. Het Hollands garnizoen trok zich onder leiding van generaal baron Chassie terug in de vesting. Zich bedreigd achtend, liet Chassie op 27 oktober een bombardement uitvoeren dat geweldige schade en paniek veroorzaakte. Deze dreigende toestand bleef twee jaar aanslepen tot het Franse noorderleger onder leiding van maarschalk graaf Gerard de vesting vanuit het zuiden aanviel met 65.000 man en een artilleriepark van 152 stukken. Deze poogde het metselwerk te breken en de vijandelijke stukken te vernietigen. Op 24 december 1832 legden de Hollandse soldaten de wapens neer en kwam de citadel eindelijk in Belgische handen. De regering herstelde de citadel, een wet van 1859 op de vestinggordel rond Antwerpen liet de oude citadel een eind binnen de perimeter en beroofde haar aldus van elke militaire bruikbaarheid.
De afbraak- en uitbreidingsplannen volgens Antwerps bouwmeester-ingenieur Hennie Altenroth in 1869 kunnen worden gerekend tot de reusachtigste werken van de 19de eeuw. Koning Leopold II bracht op 17 augustus 1874 de eerste houweelslag toe aan het zuidkasteel. Het kasteel dat jarenlang het symbool van verdrukking en vernedering der sinjoren was, werd afgebroken.
De Duitse bankier Dr. B.H. Strousberg verwierf voor 14 miljoen frank de terreinen van het zuidkasteel (ca. 108 ha) met als voorwaarde de aanleg van een nieuwe wijk die een havengebied van 49 ha moest bevatten. In 1874 draagt deze, elders financiële klappen krijgend, de rechten op het Zuid over aan de Societé Immobilière de Belgique die op haar beurt met het stadsbestuur de Societé Anonyme du Sud d’Anvers opricht. Minister Beernaert keurt in 1875 het bestek goed voor het graven van dokken en de aanleg van 64 straten waaronder de Riemstraat, genaamd naar een ‘riem’ om te roeien. Op nieuwjaarsdag 1882 werden het Kooldok, Schippersdok en Steendok gelegen aan de Vlaamse en Waalse kaai, plechtig aan de stad overgedragen. De mosselschuiten van Bruinisse en Lage Zwaluwe (NL) legden aan in het Schippersdok (meest noordelijk gelegen) aan de Waalse kaai.
In het huis naast de Blauwe Hond, in de Riemstraat nr. 51 was het mosselmagazijn (ca. 80 m2) gevestigd van de firma Antonis Decleer, die voor 80 % de Belgische mosselmarkt in handen had. De paardentram werd van 1873 tot 1899 geëxploiteerd door de S.A. des Tramways du Sud d’Anvers. Recht tegenover de Scheldestraat aan de Scheldekaai bouwde men het station pays de Waes, een bootverbinding met de linkeroever die de mensen van ‘over het water’ dichter bij de stad moest brengen. Nog meer leven! En ontelbare cafés! In de Riemstraat, waar een 30-tal huizen stonden, waren er al elf!
Op advies en met de hulp van zijn broer die van wanten wist (toen liberaal gemeenteraadslid, ‘nen blauwe’) bouwde de heer Albert Odeurs in datzelfde jaar het huis op nr. 49 in de Riemstraat. Hij begon in 1883 een winkel in scheepsbenodigdheden. Hij verkocht al wat de schipper die aan wal kwam nodig had, van groenten tot zuidwesters, pek, teer en touw en … tapte wittekens van het vat in zijn zaak. Mr. Odeurs was een bultenaar, zo herinner ik mij in mijn jeugdjaren dat onze winkel in de volksmond ‘bij den bult’ noemde. In die tijd gaf men de winkels een dierennaam. Er was in de Kloosterstraat de drogisterij van mijn nonkel en tante: De Zeehond, verder de tabaksfabriek van de familie Fransen: In de Zeeleeuw. Gezien het blauwe bloed van de oprichters werd het: In den Blauwen Hond. Deze benaming doet het nog steeds!
In 1919 verkocht Mr. Odeurs zijn huis aan Mr. Meeusen, uit de Statiestraat 6, Antwerpen, die het verhuurde aan Jozef Eeckhout, die de zaak verder zette en op de koer een stouwerssmederij inrichtte.
In deze drukke stadswijk deed Mr. Odeurs goede zaken. Hij liet een hond beeldhouwen in blauwe steen die hij vooraan in zijn winkel plaatste, maar voor hij zijn zaak van de hand deed, had hij hem als geschenk aan de stad aangeboden. Wij hopen hem ooit terug te vinden en in bruikleen te krijgen. Het zekere voor het onzekere nemend, hebben wij de oorspronkelijke gebeeldhouwde hond vervangen door een pracht van een blauwe Deense dog.
De Hippodroom bepaalde als wijds gekende schouwburg 70 jaar lang het bruisend uitgaansleven van het Zuid. Drie branden (in 1913, 1917 en 1920) konden de beruchte schouwburg niet neervellen. Merkwaardig is het leven er geweest: de ene dag was er een circus met paarden, leeuwen en tijgers, o.a. circus Bush; de andere dag bood het onderdak aan de chansonnière Maria Callas, alsook aan talrijke revues van het lichtere genre met Fritz Vaerewijck, Robert Marcel, René Bertal en Louike Staal.
Deze ontwikkelingen brachten ook de nieuwe Vismarkt met zich mee. Ze werd overgebracht van bij het Steen naar de Scheldestraat. Daarbij hoorde de ‘mijn’ waar de vis, aangevoerd met platbodems, per opbod werd verkocht. In een latere periode zijn er viswinkels in de omliggende straten gekomen en werd de eigenlijke Vismarkt afgebroken. Naast ons, het lager gedeelte van de Riemstraat, bevond zich een centrum voor de verkoop van koloniale waren met daarachter een criée of roepplaats, die nadien werd omgetoverd tot een danszaal. Jaren later werd het de haringrokerij van de familie Van den Bemden met als meestergast Charel Van Elverdinghe, afkomstig van Nieuwpoort, die op onze eerste verdieping woonde met zijn dochter Gabrielle. Hij werd toen aanzien als de enige nog levende ‘Yslandvaarder met de zeilschepen’, Hij overleed in 1962.
Rond de dokken vestigden zich allerlei handelszaken. De goederen werden aan- en afgevoerd met beurtschepen. Zo was er de beurt op Baasrode – Gent – Diksmuide. Het bier kwam per schip van Leuven en Mechelen, o.a. van de brouwerijen Van Tilt, Stella, Bryo en Chevalier Marin. Momenteel betrekken wij een magazijn van een brouwerij en ons huidig bureel bevindt zich in het hoofdgebouw op de eerste verdieping. In de voorgevel van ons kantoorgebouw aan de Scheldestraat 31-33, staat nog steeds in witte steen ingebeiteld: Brouwerijen van de gezusters van Tilt te Haacht. Toen waren de resten in de biervaten voor de ‘vaatjeslikkers’. Onze winkel is één van de eerste betonconstructies daterend uit die tijd. In dit pakhuis werd lampzwart opgeslagen. In 1985 bezocht een oude man ons magazijn en vertelde dat hij hier ooit nog had gewerkt.
Het verdere verhaal verplicht mij mijn vader zaliger in te schakelen.
Mijn vader, Corneille Martin Van Riet, werd op 30 juli 1891 te Essen aan de grens geboren in een gezin met 6 zusters en een broer, Piet Van Riet (mijn peter) op een boerderij (13 ha) over de beek de “Aa” (een beek) op de weg van den Heuvel naar den Harendonk. Daar groeide hij op in wijsheid en verstand, zoals blijkt uit volgend rapport van januari 1907. Aan het Petit Seminaire A. Hoogstraeten was hij op 16-jarige leeftijd een voorbeeldig student: une carte blanche 1e catégorie. In overleg met de pastoor van Essen mocht hij van vader en moeder verder studeren op voorwaarde dat hij priester werd, maar hij verwierp dit aanbod en bleef op de boerderij. Zijn vader stierf in 1911.
Toen de eerste wereldoorlog in 1914 uitbrak was hij 22 jaar. Zoals zijn tijdgenoten vluchtte hij naar Nederland, vanwaar hij werd overgebracht naar Folkestone (Engeland) en van daaruit stak hij terug het kanaal over naar het Camp d’Auvours in het departement Sarthe, ca. 200 km ten zuidwesten van Parijs. Hij werd ingelijfd bij het Belgisch leger. Als fourier (verantwoordelijke voor de verdeling van het eten) werd hij door soldaat Aimé Monteyne, wiens deel in een andere hongerige maag was terechtgekomen, verzocht om eten. Soldaat Corneel van Riet gaf zijn maat een extra maaltijd en door deze geste zijn zij vrienden geworden. Samen streden zij aan het Yzerfront en hebben ze de oorlog overleefd.
Na de oorlog brachten ze elkaar wederzijdse bezoeken, Aimé woonde in Ramskapelle aan de Yzer bij Nieuwpoort en huwde niet. Zijn broer Alfons Monteyne zette als jongste zoon de boerderij De Roode Sterkte voort. Deze hoeve van 180 ha ‑ eigendom van de heer Léon Bekaert, een ijzerdraad fabrikant uit Zwevegem ‑ was totaal verwoest en werd terug opgebouwd. Mijn twee broers en ik moesten later met vader mee naar Ramskapelle om zogezegd in de oogst te helpen. De vier dochters en twee zonen van het huisgezin van Alfons Monteyne hadden onze leeftijd en werden ook onze vrienden. In 1953 huwde ik met één van de dochters, Solange Monteyne.
Na de mobilisatie in 1919 kon vader Corneel Van Riet niet naar de boerderij in Essen terugkeren en nam hij zijn intrek in de Pelgrimstraat 21 te Antwerpen. Hij vond werk bij de firma Biot in de Nationalestraat. Hij verkocht er sanitair en aanverwante artikelen zoals ‘souduur’ aan mannen die markten en kermissen op den buiten afdeden om pannen, potten, vorken, lepels, messen, … te vertinnen of te herstellen. Zo is hij op het Zuid terechtgekomen. In 1922, na drie jaar werken in de stad, kocht hij voor 125.000 frank het huis in de Riemstraat 49 met een oppervlakte van 215 m2 en nam de zaak van Mr. Van Eeckhout voor 30.000 frank over.”
door Herman van Riet (1927–1983)